Leesboeken

Zoenen is voor grote mensen

Jammer
Pimmi bestelt een broodje bij de bakker. Ze haalt het geld uit haar beurs en betaalt.
Als ze buitenkomt, loopt ze Lu tegen het lijf. Hij heeft Wolf aan de lijn.
‘Dag Pimmi!’
Pimmi kijkt naar Wolf. Hij snuffelt aan haar been, terwijl zijn staart heen en weer zwiept.
‘Je hebt ’n mooie hond.’ zegt ze.
Ze streelt hem voorzichtig over zijn kop.
‘Ik ga maar es...’
‘Ik loop ’n eindje met je mee.’ zegt Lu.
‘Af Wolf!’ roept hij als Wolf aan het brood snuffelt.
‘Ik zou ook een hond willen,’ zegt Pimmi. ‘Maar het mag niet van m’n moeder. Ze moet niks van honden hebben. Stom hè?’
‘Hij is mijn beste vriend,’ zegt Lu. ‘Wil jij de riem even vasthouden?’
‘Hè ja! Mag dat?’
‘Kom, geeft mij het brood...’
Pimmi loopt onwennig met Wolf over het voetpad. Ze houdt haar arm stijf voor zich uit.
Als ze langs een lantaarnpaal komen, begint Wolf te trekken. Hij wil naar de paal. Daar snuffelt hij een tijdje rond. Dan draait hij zijn achterste naar de paal.
Hij heft zijn linkerpoot omhoog en doet rustig een plasje.
Pimmi moet erom lachen.
Ze wandelen verder.
Als Pimmi thuis is, geeft ze met spijt de halsband terug aan Lu.
‘Jammer dat we d’r al zijn,’ zucht ze.
‘Ik ga nog met Wolf op het plein spelen,’ zegt Lu. ‘Ga je mee?’
‘Mag ik Wolf dan weer vasthouden?’ vraagt Pimmi.
Ze legt het brood op de stoep.
‘Pimmi!’ roept haar moeder opeens.
‘Ik ga nog even met Lu mee,’ roept Pimmie over haar schouder.
‘Pimmi! Het is tijd voor school!’
‘Ik ga niet naar school. Ik ga met Lu mee.’
‘Hé slaapkop...’ hoort Pimmi opeens een stem heel veraf.
Kreunend doet ze één oog open. Haar moeder staat naast haar bed.
‘Je mag me niet wakker maken.’
‘Je moet toch naar school. Haast je maar...’
‘Ik had net een mooie droom,’ mompelt Pimmi.
Ze draait zich nog eens om. Ze knijpt haar ogen dicht, in de hoop dat ze verder droomt.
Maar de droom komt niet meer terug.