Leesboeken

Jongen zonder naam

Als een kudde schapen worden ze door blaffende honden naar binnen gedreven. Hier en daar wordt er in stilte gemord. Samuel volgt met tegenzin. Wat zou er gebeuren als we in opstand zouden komen? Wij, allemaal samen, denkt Samuel. Met een paar honderd Joden, vijf- of zeshonderd, zei men gisteren. Tegenover een veertigtal SS’ers. En drie gevaarlijke honden.
Samuel volgt gedwee de stroom mensen naar boven waar ze verspreid worden over verschillende slaapzalen. De muffe lucht valt als een klamme deken over hem heen. Omdat er geen andere plaats is waar hij naartoe kan, klautert hij op zijn bed en probeert niet te denken aan zijn lege maag. Hij rolt op zijn buik en laat zijn hoofd een eind naar beneden hangen zodat hij Johanna kan zien. 
‘Wat lees je?’
Johanna haalt haar schouders op en leest verder.
‘Jo-haa-nna…’ zingt hij.
‘Laat me…’
‘Dat boek heb je toch al vier keer gelezen…’
‘Hou op, man!’
Johanna draait zich op haar andere zij. Samuel kan haar gezicht niet meer zien.
‘Ken je het nog niet vanbuiten?’
Hij laat zich nog iets dieper zakken.
‘Jo-ha-nna…’ doet hij weer.
Onder hem blijft het stil. Johanna heeft haar boek aan de kant gelegd. Haar schouders schokken op en neer. Ze maakt geen geluid. Samuel trekt zich terug en gaat op zijn rug liggen. Hij zegt niets meer. Johanna snuit haar neus. Na een poos laat hij zich naar beneden glijden. Haar boek is dicht.
Verveeld dwaalt hij tussen de groepjes mensen die steeds hetzelfde verhaal aan elkaar vertellen. Isaac deelt bevelen van de SS’ers uit. Twee mannen moeten de volle bak met bruine prut beneden gaan uitgieten. Ze sputteren tegen.
‘Waarom ik?’ klaagt de ene.
‘Iedereen komt aan de beurt’, mompelt Isaac.
‘Maar ik heb dat vorige week al moeten doen…’ zegt de andere.
Isaac gaat de discussie niet aan en laat de mannen ter plekke achter. Boos kijken ze hem na, maar uiteindelijk beslissen ze om het toch te doen. Niet om Isaac te plezieren, maar uit angst voor de SS’ers.
Samuel loopt achter Isaac aan.
‘Mogen we nog naar buiten vandaag?’ vraagt hij.
‘Misschien straks…’
Samuel zucht. Uit verveling slentert hij naar de uiterste hoek van de slaapzaal en laat zich op een stapel koffers zakken. Kon hij nu nog maar eens viool spelen. Loom leunt hij met zijn rug tegen de ruwe muur. Met heimwee denkt hij aan Pieter. Hoe ze na school voetbalden in de tuin tot het bijna donker was. Of samen kattenkwaad uithaalden bij de buren. Of hoe ze Johanna plaagden als ze met een jongen stond te praten op de stoep voor hun huis. Ongemerkt verschijnt er een glimlach op zijn gezicht.
‘Dat is veel te gevaarlijk…’
Het duurt even voordat de woorden tot hem doordringen. Wat zou er te gevaarlijk zijn? De ring, natuurlijk! Maar wat nog? Meteen is zijn aandacht gespitst op een stem in de tegenoverliggende hoek.
‘Het risico dat we gepakt worden is veel te groot!’
Samuel herhaalt de woorden in zichzelf. Gepakt worden! Muisstil blijft hij zitten. In het schemerdonker ziet hij een man en vrouw dicht naast elkaar zitten op de rand van een bed. De warmrode, gebloemde jurk met pofmouwen fleurt de sombere hoek een beetje op. Een derde man zit voor hen neergehurkt.
‘Misschien moeten we eerst zo veel mogelijk gereedschap binnensmokkelen’, zegt hij met gedempte stem, maar volgens de vrouw nog veel te luid.
‘Niet zo luid!’ zegt ze geïrriteerd terwijl ze om zich heen kijkt.
Opeens merkt ze Samuel op. Ze begint naar hem te glimlachen en tegelijkertijd knikt ze bijna onmerkbaar naar de man tegenover haar. Samuel blijft stokstijf zitten. De vrouw richt zich op, nog steeds met een brede glimlach, zonder hem uit het oog te verliezen. Samuel staat ook op en zet een stapje achteruit. Wanneer de vrouw zijn richting uit komt, rent hij weg. Terug naar de andere kant van de slaapzaal. Samuel kijkt over zijn schouder om er zeker van te zijn dat de vrouw hem niet gevolgd is.
‘Waar ben je geweest?’ vraagt zijn moeder. ‘We begonnen ons al zorgen te maken…’
‘Ik… ik… heb gewoon een beetje rondgewandeld…’
‘Je mag toch niet zomaar naar buiten gaan!’ zegt zijn vader.
‘Hier in de slaapzaal…’ vult Samuel aan.
Hij knippert met zijn ogen wanneer de vrouw opeens toch voorbij komt. Achteloos knikt ze iedereen goedendag. Zonder een blik van herkenning loopt ze verder. Samuel kijkt haar na. Haar halflange, zwarte krullen wippen op en neer door haar stevige tred. Hij zegt niets over hun ontmoeting van daarnet. Of over het gesprek dat hij toevallig gehoord heeft. Hij kan het maar beter niet hebben over iets wat gevaarlijk is. Wat het dan ook zou kunnen zijn.