Leesboeken

Jan en Jan

Een fragment
’s Avonds zit Jan naast de vogelkooi.
Hij denkt na over een naam.
Aandachtig kijkt hij naar zijn vogel.
Hij houdt zijn hoofd een beetje scheef.
Zou het een mannetje of een vrouwtje zijn?
Hoe kun je dat nou weten? vraagt hij zich af.
Jan bekijkt zijn vogel langs alle kanten.
Links en rechts.
Vanboven en vanonder.
Maar hij ziet niets.
Geen plassertje.
Niets.
Zou het dan toch een vrouwtje zijn?
Neen, denkt Jan. Ik voél dat het een mannetje is.
Wat zou ik trouwens met een vrouwtje moeten?
Voor Jan is de kous af.
Het is een mannetje.
En nu een naam.
Iedereen heeft een naam.
Dus zijn vogel moet er ook één hebben.
Maar dat is niet eenvoudig.
Hij vindt geen mooie naam.
En hij wil alleen een heel mooie naam.
Een heel mooie naam voor een bijzondere vogel.
Maar hij kan alleen gewone namen bedenken.
Pietje.
Pierke.
Pierrewietje.
Jefke.
Neen, zo’n naam wil hij niet voor zijn vogel.
Dan noem ik hem gewoon Vogel, denkt hij. Mijn Vogel. De Vogel van Jan.
Vogel Jan.
Opeens krijgt Jan een idee.
Ik noem hem Jan. Gewoon Jan. Dat zal hij vast fijn vinden.
Jan is tevreden met zijn vondst.
Hij kijkt naar zijn vogel.
‘Dag Jan,’ zegt hij.
Nu zijn we z’n tweeën.
Jan en Jan.