Leesboeken

Hij of ik?

Stokslagen

Sam zet een stap achteruit. Voor hem stroomt de rivier, een donkere massa die ontstuimig voorbijraast. Een van de grotere jongens moet als eerste oversteken om een touw te spannen. Het water komt tot aan zijn middel. Met één hand houdt hij zijn geweer en munitie boven het hoofd, met de andere sleept hij het touw achter zich aan. Sam kijkt naar de zware zak met etenswaren die aan zijn voeten ligt.
‘Als er iéts nat wordt,’ dreigt de commandant, ‘dan heb je je beste dag nog niet gehad!’
De oudere jongen waadt moeizaam door het water. In het midden van de rivier, waar de stroming het sterkst is, wankelt hij op zijn benen. Sam houdt zijn adem in. Even ziet het ernaar uit dat de jongen meegesleurd wordt, maar gelukkig kan hij zijn evenwicht bewaren. Als hij aan de overkant is, wordt het uiteinde van het touw ook daar aan een boom vastgeknoopt.
Sam heeft voor één keer geluk. Hij en de andere kinderen die etenswaren dragen, moeten in het midden lopen. Vooraan en achteraan lopen de bewapende kindsoldaten. Sam hijst de zware zak op zijn rug en met knikkende knieën neemt hij het touw vast en stapt in het ijskoude water. Stukje bij beetje trekt hij zich aan het touw vooruit. Hij moet al zijn kracht gebruiken om niet uit te schuiven op de glibberige stenen. Het snelstromende water komt tot aan zijn borstkas. Ik móét die zak droog houden, denkt hij. Met ingehouden adem kijkt hij naar een punt vlak voor hem. Het is niet Agnes die voor hem loopt, maar een ander meisje. Ook zij heeft moeite om overeind te blijven als ze in het midden van de rivier is, waar het water kolkt. Sam probeert zich schrap te zetten voor het moeilijkste stuk. Krampachtig grijpt hij het touw vast. Het móét lukken, houdt hij zich voor, terwijl de krachtige stroming hem onderuit probeert te halen. Ja! Het lukt, denkt hij, maar opeens voelt hij geen grond meer onder zijn voeten en het ergste gebeurt. Met een zware plons valt de zak in het water. Hulpeloos gaat Sam kopje-onder. Met zijn ene hand houdt hij het touw vast, in de andere hand klemt hij nog altijd de zak. Hij voelt hoe de stroom hem probeert mee te nemen, water gulpt in zijn mond. Met de moed der wanhoop zoekt hij vaste grond onder zijn voeten, maar zijn poging om zich aan het touw op te trekken, mislukt. Het touw snijdt pijnlijk in zijn handen, hij kan niet meer. Gelaten laat hij los, de rivier zal hem meenemen... Opeens voelt hij een hand, tastend en zoekend in het water. Iemand grijpt hem beet en trekt hem mee tot hij weer op zijn eigen benen kan staan.
‘Grijp het touw beet!’ roept James, die hem stevig vasthoudt.
Hijgend en proestend sleurt Sam zich de laatste meters voort aan het touw. Als ze eindelijk de overkant bereikt hebben, trekt James hem uit het water en totaal uitgeput laat Sam zich op de grond vallen.
Agnes leunt een eindje verderop tegen een boom om op adem te komen. Haar natte haren plakken tegen haar hoofd. Er verschijnt een zwakke glimlach op haar ingevallen gezicht als ze Sam hijgend op de oever ziet liggen. Ze gebaart dat hij vlug moet opstaan en bij haar moet komen.
Achter hem waden de rebellen met gemak door de stroom, zonder zware bagage of munitie. Net als de laatste soldaat op het droge is, komt de man even tussen de wolken tevoorschijn. Ze verzamelen zich in een bos niet ver van de rivier. Sam herademt. Het regeringsleger heeft hem niet beschoten en hij is ook niet verdronken. Maar zijn geluk is van korte duur...
‘Wat is dit?’ vraagt de commandant. Hij wijst met zijn geweer naar beneden.
‘Zeg op!’
Sam volgt de loop van het geweer. Op de grond, naast zijn voeten, ligt de zak met voedsel, druipend van het water.
‘Wat had ik gezegd?’ snauwt de commandant.
Sam krijgt geen woord over zijn lippen.
‘Je weet wat dat betekent?’
Het wordt muisstil om hen heen. Sam laat zijn hoofd zakken. De commandant kijkt dreigend naar de andere kinderen.
‘Hij moet een lesje krijgen’, zegt hij en enkele soldaten beginnen te lachen. ‘Eten is schaars in oorlogstijd.’
Niemand durft iets te zeggen.
‘Dertig stokslagen op de rug!’
Sam krimpt ineen. Dat overleeft hij nooit. Hij voelt tranen opkomen, maar probeert ze weg te slikken. Als hij huilt, krijgt hij misschien vijftig stokslagen. Met een arendsblik loopt de commandant tussen de kinderen door, op zoek naar iemand die Sam dertig stokslagen moet geven. Iedereen probeert zich zo klein mogelijk te maken.
‘Jij daar’, zegt hij. ‘Dertig stokslagen’
Sam hoort een gesmoorde kreet. Agnes slaat haar beide handen voor de mond.
‘Nee!’ roept ze.
‘Je móét!’
Huilend valt Agnes op de knieën.
‘Als je je niet haast, worden het er vijftig!’ Een soldaat trekt haar hardhandig aan de haren omhoog. ‘En jij krijgt een kogel door je kop...’
De angst siddert door haar lichaam. Smekend kijkt ze de commandant aan. ‘Alsjeblieft, hij is nog zo klein.’ Maar de commandant lacht spottend.
‘Hier’, zegt hij en hij stopt een stok in haar handen.
‘Dertig. Of vijftig. Kies maar.’
Radeloos kijkt Agnes door haar tranen heen naar Sam. Sam aarzelt even, maar dan draait hij langzaam zijn rug naar haar toe.
‘Op je blote vel’, snauwt de commandant.
Sam doet zijn hemd uit en trekt zijn hoofd tussen zijn schouders om de eerste slag op te vangen.
Agnes haalt diep adem, en slaat.
‘Harder!’ roept de commandant.
Agnes slaat opnieuw.
‘Nog harder!’
De stok ploft neer op Sams rug. Het eerste straaltje bloed sijpelt naar beneden.
‘Is dat harder?’ De commandant houdt de loop van zijn geweer tegen Agnes’ hoofd en haalt de trekker over. Doodsbenauwd hapt Agnes naar adem en begint te slaan. Sam houdt zijn lippen op elkaar. Ergens halverwege valt hij op de grond. Agnes slaat en slaat, de geweerloop blijft tegen haar slaap gedrukt. Bij dertig gooit ze de stok weg en valt snikkend neer naast Sam. Hij ligt stil in het zand. Zijn rug ligt open.
‘Sammy,’ kreunt Agnes, ‘het spijt met zo...’

Roerloos ligt Sam op zijn buik naast Agnes. Zijn rug brandt van de pijn.
‘Hou je stil’, fluistert Agnes in zijn oor. ‘Ik ben zo terug.’
‘Wat ga je doen?’
Agnes legt een vinger tegen haar lippen. Op handen en voeten kruipt ze weg in het donker. Sam is geradbraakt, de pijn snijdt in zijn rug. Doodstil blijft hij liggen, elke beweging doet hem pijn. Na een poos begint hij zich zorgen te maken om Agnes. Hij probeert zijn hoofd een beetje op te tillen en speurt de omgeving af. De rebellen zitten te eten en te drinken, en enkele kinderen zoeken eten in het struikgewas vlakbij. Sam wordt misselijk als hij aan planten en bladeren denkt. Een stukje kip verschijnt als een visioen voor zijn ogen. Wat zou dat smaken nu! Het water loopt hem al in de mond. Maar waar is Agnes toch?
Ineens duikt ze vlak voor hem op. In haar handen houdt ze voorzichtig een schaaltje water. Sams ogen worden groot. ‘Waar heb je dat vandaan?’
‘Sst...’
Ze zet het schaaltje aan zijn lippen en helpt hem te drinken. Een paar druppels lopen over zijn kin naar beneden.
‘Wacht even’, zegt ze als hij een paar gulzige slokken heeft gedronken.
Met enkele rukken scheurt ze een zak van haar jurk af en doopt het stukje stof in het water.
‘Ga eens helemaal platliggen.’
Zachtjes dept ze zijn rug met het vochtige doekje. Intussen kijkt ze schichtig om zich heen, want een gestrafte soldaat mag niet verzorgd worden. Sam slaakt een diepe zucht, het koele water doet geen goed. Agnes verfrist zijn wonden tot al het water op is. ‘Nu heb jij niets meer te drinken’, zegt Sam.
‘Geeft niets’, mompelt Agnes en ze kijkt beschaamd van hem weg. ‘Het is mijn schuld dat...’
‘Maar jij kunt er toch niets aan doen!’
Agnes haalt haar schouders op en veegt een traan weg.
‘Toe’, fluistert Sam en zachtjes legt hij zijn hand op haar arm.
Plots komt een donkere gedaante geluidloos naast Agnes zitten. Haar gezicht klaart op als ze James herkent.
‘Ik heb een struik vol rijpe vruchten gevonden’, fluistert hij. ‘Hier, voor jou, Sam.’ Verrast kijkt Sam naar het handjevol vruchten vlak voor zijn neus.
‘En jij dan?’ vraagt Agnes.
‘Ik heb al gegeten. Tot straks...’ En even snel als hij gekomen is, verdwijnt James weer in het donker. Sam proeft verzaligd van de vruchten. Het zoete sap loopt hem bijna uit de mond. Zacht kreunend draait hij zich om naar Agnes en biedt haar ook wat aan.
‘Nee, het is voor jou’, zegt ze.
‘Je móét’, zegt Sam. ‘Anders krijg je dertig stokslagen.’
Een zwakke glimlach verschijnt op haar gezicht.
‘Goed dan. Omdat je aandringt...’
Maar ze geniet er zichtbaar van.
Sam kijkt naar James, die een eindje verderop alleen zit.
James is als een vriend voor hen en dat geeft hem de moed om vol te houden.

Het duurt lang voor Sams rug helemaal genezen is, want tijdens het lopen overdag schuurt de zware zak zijn wonden telkens weer open. ’s Avonds legt Agnes er groene blaadjes op, in de hoop dat de wonden zo sneller genezen, en na een tijd komen er eindelijk korsten op. Ze spreken niet meer over het voorval, maar Agnes voelt zich nog altijd schuldig. Sam leest het in haar ogen.
Dagen en nachten volgen elkaar op. Ze lopen en rusten, lopen en rusten, overdag in de verschroeiende zon, ’s nachts in de bittere koude.
Hoe dichter ze bij Soedan komen, hoe droger het wordt. Het landschap wordt kaler en rotsachtig, de grond is dor en stoffig. Er is bijna geen water meer om te drinken.
Sam probeert zijn gesprongen lippen te bevochtigen met zijn tong. Maar zijn mond is kurkdroog. Het helpt niet. Met een onverschillig gebaar verjaagt hij een insect op zijn voorhoofd. ‘Doorstappen!’ roept de commandant. ‘Morgen moeten we in Soedan zijn.’
Sam versnelt meteen zijn pas. Hij luistert niet meer echt naar wat de commandant brult. Hij is een machine geworden, een robot die onmiddellijk reageert op de stem van de commandant.
Doorstappen. Sneller. Stoppen. Doorstappen.
Sneller. Nog sneller.
Opengereten voeten horen nu bij zijn leven, net als een lege maag en dorst. De dorst is het ergste van alles. Hij likt nog eens tevergeefs aan zijn lippen. Voor hem strompelt een jongen op magere benen voort. Hij struikelt over zijn voeten en kan met moeite zijn vracht dragen. Sam wil het niet zien, maar hij ziet het toch. Lopen, denkt hij. Sneller. De jongen valt op één knie. Sam botst bijna tegen hem op.
Doorstappen.
De jongen kreunt. Sam aarzelt. Waar is de commandant? Hij heeft het niet gezien. Nog niet. Hij trekt de jongen aan zijn arm omhoog. ‘Je moet volhouden’, fluistert hij.
De jongen wankelt. ‘Sta op’, probeert Sam nog eens. Hij loopt de jongen voorbij. Hij moet, hij kan niet anders.
‘Help mij!’ roept de jongen wanhopig. ‘Ik kan niet meer.’ Maar Sam loopt door, tot hij niets meer hoort. Aarzelend kijkt hij achterom. De jongen is gevallen. Zijn schouders schokken, hij huilt zonder geluid.
Sam holt terug. Met alle macht sleurt hij de jongen overeind.
‘Je moet het zelf doen’, zegt hij bijna huilend. ‘Ik kan jou niet helpen. Ik moet volgen. Anders...’
Hij loopt weg om de groep weer in te halen. Achter zich hoort hij een doffe plof in het zand. Nog één keer kijkt Sam om. Het lichaam ligt roerloos midden op de zandweg, grijs van het stof. Een kleine zwarte stip op de weg. Het zou een dier kunnen zijn , maar Sam weet beter.