Leesboeken

Dichter bij de maan

Opeens slaat de deur met een harde klap dicht. Vik staart ernaar met wijd open ogen. Hij hoort hoe de sleutel in het slot wordt omgedraaid en hoe Alex fluitend naar beneden gaat. Nog voor Alex helemaal beneden is, haast hij zich al naar het bord en schrokt de boterhammen naar binnen. Drie grijze boterhammen, karig besmeerd met choco. Maar het is beter dan niets. Het glas water bewaart hij voor later op de avond. Hij zet het op een klein tafeltje tegen de muur, dat dienstdoet als bureau. Dan heeft hij tenminste nog iets om naar uit te kijken. Lusteloos laat hij zich weer op het bed vallen. Hij ziet op tegen de lange avond die voor hem ligt. Wat kan hij doen om de tijd te doden? In huiswerk maken en lessen leren heeft hij nu echt geen zin. Dat is voor straks. Hij loopt naar zijn boekentas en begint erin te rommelen tot hij een beduimelde krant vindt. Die had de meester in de prullenmand gegooid. Toen hij na school het bord moest afvegen, had hij vliegensvlug de krant eruit gevist en in zijn boekentas gepropt. De meester had gelukkig niets gemerkt. Misschien was hij niet eens boos geworden... Iets uit een prullenmand nemen is toch niet stelen?
Hij legt de krant op het bed en leest de titels op de voorpagina. Woorden als staatshervorming, buitenlandse betrekkingen en vreemde valuta zeggen hem niets. Hij slaat de krant open en begint erin te bladeren. Economie. Regeringsonderhandelingen. Wat een lang woord! Hij krijgt het bijna niet gelezen. Assisenhof. Nog zo’n moeilijk woord. Hij zou niet weten wat het betekent. Opeens valt zijn oog op een woord dat hij wél begrijpt. Opgesloten.
‘Onschuldige moslims worden al twee jaar opgesloten in Guantanamo Bay zonder enige vorm van proces. Vik buigt zich over het artikel. ‘Drie Britse moslims werden door de Amerikanen gearresteerd in Afghanistan en overgebracht naar Guantanamo Bay. Al twee jaar worden ze zonder vorm van proces opgesloten. Om hen tot bekentenissen te dwingen worden ze gefolterd en gemarteld.’
Met ingehouden adem leest hij verder. Over zwaarbewapende bewakers met honden, over openluchtkooien, over uitgehongerde gevangenen, vastgeketend aan handen en voeten, over afzondering en mishandeling. Peinzend kijkt hij om zich heen. Hij heeft een bed, een tafeltje om aan te werken en een stoel. Elke avond krijgt hij boterhammen met choco en een glas water. Zijn blik rust even op zijn natte broek. Morgenvroeg zal ze vast droog zijn. Misschien heeft hij het zo slecht nog niet...
Maar diep vanbinnen weet hij dat het niet klopt, dat het niet juist is. Hij bijt op zijn lip om niet te huilen.
De eerste keer dat hij op de zolder moest slapen, herinnert hij zich nog glashelder. Tot dan had hij altijd bij Alex op de kamer geslapen. Op een dag ging hij nietsvermoedend naar boven, maar opeens sprong Alex voor hem en hield hem tegen voor de deur van hun kamer.
‘Vanaf nu is dit mijn kamer’ zei hij. ‘Voor mij alleen.’
‘En ik dan?’ had hij gevraagd. ‘Waar moet ik dan slapen?’
Er waren maar drie slaapkamers in het huis. Een slaapkamer voor zijn moeder, eentje voor Ellen en een kamer voor hem en Alex.
Alex had onverstoorbaar naar boven gewezen.
‘Op zolder. Daar hoor je thuis.’
Beduusd had hij naar boven gekeken en zijn hoofd geschud. Hij had het vast verkeerd begrepen.
‘Dat kan niet.’
‘Kan wel, vraag het aan mama.’
Maar in huis was het stil. Waar was zijn moeder? Misschien kon zij hem helpen? Al voelde hij instinctief aan dat zij hem niet te hulp zou komen...
‘Dat kan niet’, herhaalde hij weerloos.
Alex schoot in de lach.
‘Alles kan’, zei hij en hij leunde nonchalant tegen de deurstijl.
‘Je houdt me voor de gek...’
Spottend keek Alex op hem neer.
‘Broertje toch’, smaalde hij.
‘Laat me binnen’, had hij gezegd en opeens deed hij een stap naar voren. Maar Alex week geen voetbreed.
‘Je komt hier niet meer in, jouw bed staat al boven. Ga maar kijken.’
Machteloos had hij met zijn vuist op Alex’ borst geslagen.
‘Ga aan de kant!’
‘Wil je vechten, broertje?’
In een paar tellen hield Alex hem in een wurggreep en duwde zijn arm tegen zijn strottenhoofd.
‘Laat me los...’ De tranen liepen over zijn wangen.
Toen Alex hem plots losliet, wankelde hij op zijn benen.
‘Maak dat je wegkomt!’
Er zat niets anders op. Met hangende schouders was hij de trap naar de zolder opgegaan. Halverwege had hij nog eens omgekeken naar Alex, die nog altijd de wacht hield voor de deur van hun kamer. Met lood in de schoenen was hij verder de trap opgeklommen. Angstig had hij de deur van de zolder opengedaan, hij hoopte nog altijd dat het een grap was...
Maar daar stonden zijn bed, een tafel en een stoel. Op de tafel zag hij een bord met boterhammen en een glas water. Hij begreep er niets van. Opeens werd de deur achter hem met een knal dichtgetrokken. Geschrokken snelde hij ernaartoe en greep naar de klink, de sleutel knarste al in het slot. Te laat!
In paniek bonsde hij met beide vuisten op de deur, hij stampte en krijste. Hij huilde als een klein kind, uren aan een stuk. Maar de deur bleef dicht. Uitgeput bleef hij ervoor liggen. Die eerste nacht had hij niet in zijn bed geslapen.